Beste Brommer,
Allereerst bedankt voor je keuze om mij op de hoogte te stellen van je gevoelens en je gedachten, of wat daarvoor doorgaat in jouw hoofd. Bij dit dankwoord moet ik wel meteen kwijt dat de door jou gekozen communicatievorm minder prettig bij mij binnenkwam dan je misschien bedoelde. Omkeren met je brommer om woest achter me aan te scheuren, met piepende banden naast me tot stilstand komen, en vervolgens een met scheldwoorden en bedreigingen gelardeerde tirade afsteken waar ik geen woord tussen kon krijgen, nodigde niet bepaald uit tot dialoog. Je stelde weliswaar enkele vragen (“Wat had je nou, man?” schiet me als voorbeeld te binnen), maar liet telkens geen pauze vallen voor een antwoord, waardoor ik niet anders kan dan concluderen dat je die vragen retorisch inzette. Je betoog was bovendien niet coherent genoeg om mij na afloop tot een zinvolle repliek te verleiden.
In alle meningen en observaties die je uitte, is vooral deze me bijgebleven: “Je bent gewoon een vuile racist!” (met “Ik maak je helemaal kapot man!” als goede tweede). Ik vraag me af waaruit je die analyse afleidde. Ik fietste rustig en goedgeluimd over het vrijliggende fietspad aan de rechterkant van de weg, toen jij me op je brommer op hoge snelheid tegemoet kwam, niet alleen aan de verkeerde kant van de weg, maar zelfs aan de verkeerde kant van het fietspad, waardoor een frontale botsing onvermijdelijk leek. Ik heb toen inderdaad op ondubbelzinnige wijze oogcontact gezocht, aangezien oogcontact maken de beste manier is om te zorgen dat je in het verkeer wordt gezien. (Mogelijk heb ik daarbij zelfs gefronst.) Deze maatregel bleek effectief genoeg, want je week uit om de gevreesde botsing te vermijden (zij het niet naar rechts om het deel van het fietspad te gebruiken dat voor jou bestemd was, maar wonderlijk genoeg naar links, de stoep op).
Dat je mij op deze basis racisme meent te kunnen aanwrijven is op zo veel manieren klinkklare larie dat ik lastig kan kiezen waar ik begin. Maar laat ik het voor de hand liggende eerste punt eerst inkoppen. Mijn onwil om ernstig gewond te raken bij een frontale botsing met een scheurende brommer houdt om evidente redenen geen enkel verband met het ras van de bestuurder van de brommer. Blank, zwart, man, vrouw, hoger opgeleid of meer op jouw niveau; wie ik ook tegenover me vind, mijn fiets zou er even verkreukeld om zijn en mijn botten even gebroken, en in alle gevallen zou ik die uitkomst proberen te vermijden met een blik waar zo ondubbelzinnig mogelijk “tief op uit mijn baan” uit spreekt.
Mijn tweede punt is maar een tikje minder evident. Om racisme te kunnen bedrijven, is minimaal vereist dat ik het “ras” zou hebben waargenomen waartoe ik of jijzelf jou moeten rekenen. Dat ik daar niet in ben geslaagd, had ten dele te maken met de snelheid waarmee het incident zich afspeelde, waardoor mijn aandacht zich noodgedwongen richtte op mijn stuur, jouw brommer, en het fietspad.
Maar toen je naast me stopte en je ogen een halve meter omhoog richtte op mijn gezicht, kon ik in je pafferige, ongezond-bleke gelaat nog steeds geen onderscheidende raskenmerken bespeuren. Ook je platte, grammaticaal dubieuze straattaal gaf weinig aanknopingspunten, aangezien die door talloze bevolkingsgroepen wordt gebezigd. (Ironisch genoeg is mijn enige basis om vermoedens over je afkomst te formuleren het feit dat je mij met mijn lelieblanke voorkomen een racist noemde, waarmee jij in onze dialoog eigenlijk de enige racist was.)
Als je me op deze iele basis een racist noemt, kan je me met meer recht een sexist of spookrijderist noemen; je geslacht en verkeersgedrag waren immers wél onmiskbenbaar. En eerder nog ben ik een transportist, omdat ik vooroordelen koester tegen taxi-, Golf-, Mercedes- en ja, ook brommerrijders; vooroordelen waaraan jij met je lompe, agressieve gedrag bepaald niet aan hebt afgedaan.
Volkomen los van je ras, geslacht, leeftijd, sexuele geaardheid, religieuze voorkeur, opleidingsniveau, favoriete Netflix-serie, voorkeurspizza of liefste Teletubbie vind ik je sinds onze ontmoeting namelijk een ontzettende eikel, een lul, een klootzak en een hufter. Daar hebben je kenmerken niets mee te maken, maar je idiote verkeersgedrag, je agressieve benadering, je scheldpartijen en bedreigingen des te meer.
Om nog maar niet te spreken van je gewapper met de term “racist”, alsof het racismedebat niet al complex genoeg is zonder dat laag-bij-de-grondse straatettertjes als jij de materie vertroebelen door iedereen van racisme te betichten die je scheef aankijkt. Hoewel ik geweld in alle vormen afkeur, zou ik je graag vastbinden op een stoel en dwingen om net zo lang te kijken naar filmpjes van gelukkige, vredig samenlevende mensen van elke kleur, geaardheid, geloofsovertuiging en andere variant, tot je jankend toegeeft dat jij zelf het probleem bent met je achterlijke gedrag en redeloze woede.
En je racisme.
Nu laat ik een pauze vallen in mijn tirade, maar het enige weerwoord dat ik van jou wil horen, uitschot dat je bent, is “sorry”.
Floris Kleijne
Epiloog
Brommer vertrok uiteindelijk onverrichterzake (lees: zonder me daadwerkelijk fysiek aan te vallen) en liet mij met knikkende knieën achter. Na een paar keer diep ademhalen ging ik Tjin’s binnen, de uitstekende Surinaamse toko waar ik het avondeten zou halen. Achter de uitgestalde etenswaren stond een man met een licht getint gelaat en een ferme zwarte baard. Of hij van Noord-Afrikaanse komaf was, uit het Midden-Oosten kwam of gewoon op zonvakantie was geweest wist ik niet, noch of zijn baard een geloofsuiting betrof of dat hij domweg een zwartharige hipster was.
Wat ik wel weet is dat al die mogelijke classificaties zoals altijd geen enkel belang hadden, want hij was een medemens. Een medemens bovendien die me hoofdschuddend vroeg of het met me ging, en zich afvroeg wat dat nu weer voor idioot was geweest, en verzuchtte dat het toch ten hemel schreiend was dat zulk tuig maar te pas en te onpas “racist” roept tegen iedereen met wie ze ruzie maken.
Wat ik wel weet is dat de man die me daarna een rotirol en een broodje soyakip verkocht op dat moment precies de medemenselijkheid bood die ik nodig had om te kalmeren en tot mezelf te komen; om de schrik van me af te schudden en weer terug te keren naar de wereld die ik wil bewonen.
Wat ik wel weet is dat ik de bereider van mijn nasi-lams eigenlijk vreselijk wilde knuffelen om zijn empathie.