Eerste Klas Gedrag

Den Haag Centraal, 16:44. De NS heeft weer eens de helft van het treinstel elders laten staan. Omdat de intercity naar Amsterdam dan altijd schreeuwend druk is—en vooral omdat ik in een volgestouwde coupé niet aan schrijven toe kom—geef ik bij de automaat nog snel het extra geld uit voor een upgrade naar eerste klas. Net op tijd zijg ik neer om een comfortabele stoel met ruimte om me heen voor mijn typende ellebogen, en ga aan het werk.

Op station Leiden komen twee keurige dames van rond de veertig de coupé binnen. Met besmuikte bravoure zegt de brunette in het wilde weg:

“Ik ga gewoon hier zitten hoor!”

Ze plaatst haar in pantalon gestoken achterwerk naast de bekoptelefoonde heer tegenover me. Aangemoedigd gaat haar blondharige metgezel naast mij zitten. Het tweetal feliciteert zichzelf met hun onverschrokkenheid, en de heer tegenover me maakt net als ik uit hun woorden op dat ze geen eersteklas-kaartje hebben.

“Het is ook zó druk in de trein!” zegt de brunette met op het bekakte af beschaafde stem.

“Maar u heeft dus geen eersteklas kaartje?” dubbelcheckt de man.

“Nee,” geeft ze toe. “Maar er is hier zoveel plek…”

Ik kan me niet meer stil houden. Bovendien is er niet veel anders meer te doen dan me in de discussie mengen, aangezien de elleboogruimte voor mijn geschrijf is ingenomen door de blondine.

“Ja, daarom betalen wij dus ook het eersteklas tarief. Omdat er altijd ruimte is.”

De twee vrouwen schermen even verbaal met drukte, staan, en het algehele falen van de NS. De heer in koptelefoon produceert nog wat tegenwerpingen. Ik ben de beroerdste niet, dus wijs er nogmaals op dat wij in de eerste klas dus extra betalen voor de ruimte die daar beschikbaar is.

Waarop de blondine zegt:

“Ja, maar ik heb dus geen geld voor een eersteklas kaartje!”

Daarna kijkt ze me triomfantelijk aan, met een blik alsof ze zojuist het doorslaggevende argument heeft geproduceerd. Ik ben ook met stomheid geslagen, dus de discussie bloedt dood.

Als de heer zich weer aan zijn muziek (luisterboek?) wijdt, en ik zo goed en zo kwaad als het kan met samengeknepen ellebogen verder tik, zegt de brunette tegen haar vriendin, fluisterend maar ruimschoots hard genoeg om goed verstaanbaar te zijn:

“Wat een nare mensen!”

De bijval van de blondine maakt mij geïrriteerd en roekeloos genoeg om een citaat van mijn vijfjarige zoon in de strijd te gooien. Op hetzelfde pseudo-fluisterende volume zing-zeg ik glimlachend:

“Wat je zégt ben je zélf!”

Dat vinden de dames eensgezind, en op verontwaardigde toon, kinderachtig. En terecht natuurlijk. De ironie ontgaat ze echter volledig, dus die maak ik behulpzaam expliciet.

“Wat pas écht kinderachtig is, is om van júllie probleem, óns probleem te maken.”

De dialoog valt daarop stil, tot de blondine opstaat met een verontwaardigd:

“Nou zeg! Als het zo moet, ga ik wel op de trap zitten!”

En ze voegt de daad bij het woord.

De brunette roept haar nog na:

“Dat wíllen ze juist!”

“Inderdaad,” zeg ik. En de rest van de reis houdt de brunette stand op haar plekje: vastberaden, maar duidelijk erg opgelaten.

En als we Haarlem naderen, springt ze bijna op, om op de trap haar metgezel te treffen en opgelucht nog even uit te wisselen wat een vreselijke mensen er soms toch in de eerste klas zitten…

En eventjes, heel eventjes, was ik het die rit hartgrondig met haar eens geweest. Om precies te zijn tussen Leiden en Haarlem.


PS: Ik wil graag poneren dat asociaal gedrag, in alle gradaties van asocialiteit, eigenlijk neerkomt op varianten van één soort overdracht. Ik zal illustreren wat ik bedoel:

Probleem Oplossing
Het is druk in de trein Ik neem gewoon de lege plekken in waarvoor anderen extra hebben betaald
Ik heb een sigarettenpeuk en de dichtstbijzijnde vuilnisbak is helemaal daarzo Ik gooi de peuk op de grond zodat iedereen kan meegenieten van de rotzooi
Ik wil praten in de trein en heb niet opgelet toen ik ging zitten in de stiltecoupé Ik doe onbeschoft tegen de mensen die me daarop wijzen en praat gewoon verder
Ik heb een ongezonde verslaving Ik geef waar ik maar wil toe aan die verslaving en verhoog daarmee het risico op dodelijke ziektes van alle omstanders
Ik vind hardrijden leuk maar het mag niet Ik doe het lekker toch en breng daarmee alle andere weggebruikers in gevaar
Ik wil barbecuen maar niet dat de rook vanuit mijn achtertuin mijn huis in waait Ik doe het gewoon op het hofje waar de rook en het lawaai van mijn dronken gebral tot middernacht bij mijn buren naar binnen waaien
Ik hou van muziek op 150 dB maar dat is niet toegestaan Ik doe het lekker toch en hou daarmee alle onwonenden in een straal van 100m rond mijn huis wakker
Ik heb een probleem Ik los het op door het over te dragen op één of meerdere andere mensen